Cassatie stelt schending legaliteitsbeginsel vast in vermeende inbreuken op de Verordening 852/2004 inzake levensmiddelenhygiëne

Het cassatiearrest van 03 december 2024

In een arrest van 3 december 2024 stelt het Hof van Cassatie  dat een veroordeling voor inbreuken op verordening 852/2004 betreffende de hygiëne op levensmiddelen niet mogelijk is door het onbreken van wettelijke strafbaarstellingen.

Zaakvoerder en vennootschap werden in deze zaak samen vervolgd. Beiden zijn beroepsmatig bezig met de aankoop, de productie, de distributie, het transport en de verkoop van levensmiddelen, met een bijzondere focus op vleeswaren. In deze zaak werd gefocussed op het koeltransport van de voedingsmiddelen vanuit een koel- en vrieshuis naar diverse verkoopfilialen.

Er werden gedurende de incriminatie – periode zoals weerhouden voor de correctionele rechtbank evenals voor Het Hof, een aantal controles uitgevoerd door het Federaal Agentschap van Voedselveiligheid (hierna FAVV) in diverse verkooppunten van de vennootschap die eiser was in cassatie. Deze controles vonden plaats tussen 30 mei 2018 en 30 maart 2020, waarbij telkens processen-verbaal werden opgemaakt aangaande vermeende inbreuken m.b.t. transport van ‘diepvriesproducten” door eiser in cassatie naar haar verkooppunten.

Uiteindelijk werden eisers in cassatie vervolgd voor feiten van:

  1. Inbreuken op art. 5 punt 1 en 2E van de Europese Verordening 852/2004, inzake levensmiddelenhygiëne, en wel in de periode van 30 mei 2018 tot en met 30 maart 2020
  2. Inbreuken op artikel 4, punt 3C en D van de Europese Verordening 852/2004 inzake levensmiddelenhygiëne, en wel in de periode van 30 mei 2018 tot en met 30 maart 2020 : Namelijk de diepvriesproducten werden niet vervoerd aan de wettelijke temperaturen tijdens het transport.
  3. Inbreuken op art. 3 van het KB van 14/11/2013 betreffende autocontrole, meldingsplicht en traceerbaarheid in de voedselketen, en wel in de periode van 30 mei 2018 tot en met 30 maart 2020: Namelijk bij de ingangscontrole van de goederen t.h.v. filialen werd enkel de temperatuur gemeten van de verse producten waarbij de kerntemperatuur wordt genomen als steekproef. De temperatuur van de diepvriesproducten wordt niet rechtstreeks gecontroleerd.

Bij vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Gent werden eisers op cassatie in 2022 veroordeeld tot:

  • de vennootschap voor tenlastelegging A, B en C:

-Tot een boete van 24.000 euro met uitstel voor een periode van 3 jaar voor de helft ervan

-Tot de vaste vergoeding en de gebruikelijke bijdragen aan het Begrotingsfonds en het slachtofferfonds

-Hoofdelijk met de zaakvoerder tot de gerechtskosten

  • de zaakvoerder voor tenlastelegging A, b en C

-Tot een boete van 8.000 euro met uitstel voor een periode van 3 jaar

-Tot de vaste vergoeding en de gebruikelijke bijdragen aan het Begrotingsfonds en het slachtofferfonds

-Hoofdelijk met de vennootschap tot de gerechtskosten

Gelet op haar onschuld in dit gehele dossier tekende Eiser in cassatie beroep aan om voor het Gentse Hof van beroep haar argumentatie opnieuw te mogen brengen.

Eiser in cassatie werd er opnieuw vervolgd voor inbreuken op Europese Verordening 852/2004 en voor een inbreuk op het KB van 14/11/2023. Er werd aangevoerd dat zij diepvriesgoederen vervoerd zou hebben, zonder daarbij de wettelijke temperaturen te respecteren. Het FAVV zou dit hebben vastgesteld, waarna eiser in cassatie niet het nodige zou hebben gedaan om deze non-conformiteiten weg te werken. Daarnaast zou eiser in cassatie niet de noodzakelijke ingangscontroles hebben georganiseerd ter hoogte van de filialen nu daar de temperaturen van vermeende diepvriesproducten niet werden gecontroleerd.

Nochtans argumenteerde eiser in cassatie te Gent dat het legaliteitsbeginsel in strafzaken geschonden werd, gezien er geen strafbaarstelling bij wet is geschied, doch uitsluitend bij Koninklijk besluit. En zelfs indien dit zou zijn gebeurd op grond van een delegatie aan de Koning (quod non), doet dit geen afbreuk aan de onwettigheid van delegatie aan de Koning aangezien de essentiële elementen noch vooraf door de wetgever zijn vastgesteld, noch in duidelijke, nauwkeurige bewoordingen werden omschreven, zodat de rechtsonderhorige niet vooraf kan inschatten welke gedragingen kunnen leiden tot zijn of haar strafrechtelijke aansprakelijkheid.

Bij arrest in.2023 gewezen door het Hof van Beroep te Gent ( het bestreden arrest dus), werden eisers in cassatie beiden schuldig bevonden aan de hem ten laste gelegde en veroordeeld tot:

  • de vennootschap voor tenlastelegging A, B en C:

-Tot een boete van 24.000 euro met uitstel voor een periode van 3 jaar voor de helft ervan

-Tot de vaste vergoeding en de gebruikelijke bijdragen aan het Begrotingsfonds en het slachtofferfonds en een forfaitaire vergoeding van 58, 24 euro

-Hoofdelijk met de zaakvoerder tot de gerechtskosten

  • de zaakvoerder voor tenlastelegging A, B en C

-Tot een boete van 8.000 euro met uitstel voor een periode van 3 jaar

-Tot de vaste vergoeding en de gebruikelijke bijdragen aan het Begrotingsfonds en het slachtofferfonds en een forfaitaire vergoeding van 58, 24 euro

-Hoofdelijk met de vennootschap tot de gerechtskosten

Er werd cassatieberoep ingesteld, en op 3 december 2024 kwam een arrest tussen waarbij het Hof van Cassatie besluit dat er inderdaad een schending van het legaliteitsbeginsel voorhanden is.

De Verordening 852/2004 wordt immers strafbaar gesteld in artikel 9, §3 van het Koninklijk Besluit van 22 februari 2001 houdende organisatie van de controles die worden verricht door het FAVV. Dit artikel bepaalt:

In geval op een schending van de bepalingen genomen ter uitvoering van de in §1 bepaalde internationale verdragen of akten geen straf is gesteld bij de strafbepalingen van de wetten bedoeld in artikel 5 van de wet van 4 februari 2000, wordt deze gestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot vijf jaar en met een geldboete van zesentwintig tot vijftienduizend euro of met één van deze straffen alleen.

Het Koninklijk Besluit van 14 november 2003 bepaalt in artikel 13;

De  overtredingen op de bepalingen van dit besluit worden opgespoord, vastgesteld en bestraft overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 22 februari 2001 houdende organisatie van de controles die worden verricht door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen en tot wijziging van diverse wettelijke bepalingen.

Beide strafbaarstellingen (dus zowel de strafbaarstelling op de Verordening 852/2004 als de strafbaarstelling op het KB van 14 november 2003) gebeurden derhalve in een KB.

De artikelen 12 en 14 van de Grondwet vereisen evenwel dat de bepaling van de gevallen en van de vorm van vervolging en van de straffen op een wetgevende norm berusten, zodat geen enkele gedraging strafbaar kan worden gesteld en geen enkele straf kan worden opgelegd dan op grond van regels aangenomen door een democratisch verkozen beraadslagende vergadering ( zie A. ALEN en K. MUYLLE, “De fundamentele rechten en vrijheden. Het recht op een 13 behoorlijke rechtsbedeling” in A. ALEN en K. MUYLLE, Handboek van het Belgisch Staatsrecht, Kluwer, 2011, p. 824, nr. 736).

Buiten een wettelijke delegatie (niet van toepassing in casu) kan een straf dan ook niet worden ingevoerd enkel en alleen door de uitvoerende macht. Een KB dat – zonder wettelijke grondslag – gedragingen strafbaar stelt (zoals in casu het KB van 14 november 2003), schendt dan ook het wettelijk legaliteitstbeginsel

De strafbaarstelling kan dus ook niet worden gegrond op enige wettelijke delegatie.

Een delegatie aan de Koning is immers slechts mogelijk in zoverre de machtiging door de wetgever voldoende nauwkeurig is omschreven en betrekking heeft op de tenuitvoerlegging van maatregelen waarvan de essentiële elementen vooraf door de wetgever zijn vastgesteld.

Met andere woorden, tussenkomst van de wetgever is steeds vereist.

Deze tussenkomst is er niet geweest voor de betrokken bepalingen:

(A) De strafbaarstelling van Verordening 852/2004 door het Koninklijk Besluit van 22 februari 2001:

Hoewel de Verordening 852/2004 een eventuele wettelijke grondslag zou kunnen zijn voor een delegatie , werd hiervoor al vastgesteld dat deze 14 Verordening met geen woord rept over enige strafbaarstelling. Bij gebreke aan enige strafbaarstelling, werd de uitvoering van deze niet-bestaande strafbaarstelling uiteraard niet gedelegeerd. De strafbaarstelling in het Koninklijk Besluit van 22 februari 2001 wordt dan ook niet gewettigd door een wettelijke delegatie.

(B) De strafbaarstelling van het Koninklijk Besluit van 14 november 2003 door het Koninklijk Besluit van 22 februari 2001:

Voor de strafbaarstelling in het KB van 14 november 2003 ontbreekt eveneens de vereiste wettelijke delegatie. De Raad van State wees hier trouwens ook al op in haar advies over dit KB: Het opleggen van straffen is een door de Grondwet (artikel 14) aan de wetgever voorbehouden aangelegenheid. De wetgever kan, in omstandigheden die het beroep op bijzondere machten kunnen verantwoorden, de regeling van een voorbehouden aangelegenheid weliswaar aan de Koning opdragen, maar dan is in elk geval vereist dat de wetgever die machtiging uitdrukkelijk verleent. Te dezen bevat artikel 5, tweede lid, van de wet van 4 februari 2000 geen uitdrukkelijke machtiging om in strafbepalingen te voorzien.

Geen van de strafbaarstellingen via KB wordt derhalve gewettigd door een wettelijke delegatie, zodat deze strafbaarstellingen het legaliteitsbeginsel schenden.

Het Hof van Cassatie bevestigde ook zoveel ( althans en minstens voor wat betreft de voormelde tenlasteleggingen A en B) in het arrest.

Foto van Len Augustyns

Len Augustyns

Sinds 2000 is Len Augstyns als advocaat actief aan de Antwerpse balie, met uitgebreide expertise in strafrecht, financieel/economisch strafrecht en bijzonder strafrecht. Hij vertegenwoordigt zowel beklaagden als slachtoffers voor verschillende rechtbanken, waaronder het Hof van Cassatie. Zijn focus ligt op een persoonlijke en snelle dossierafhandeling. Als vennoot bij Lens&Maes en Metis Advocaten en de beheerder van een niche-kantoor in Antwerpen, met een tweede kantoor in Brasschaat, heeft hij ruime ervaring. Hij was ook betrokken bij de Orde van Advocaten in Antwerpen en leverde bijdragen aan de juridische literatuur over strafrecht.
advies delen met anderen

Inhoud