verjaring van een misdrijf: makkelijker te berekenen ?
Op 9 april 2024 werd middels art.23 V.T.Sv. uiterst betekeningsvol ‘nieuw eindpunt’ voor de verjaring in strafzaken ingevoerd. Daar waar voorheen de verjaring pas stopte wanneer er een eindvonnis-of arrest was, stopt de verjaring nu bij aanhangigmaking bij een vonnisgerecht.
Daar waar voorheen een zaak dus kon verjaren terwijl ze hangende was voor de correctionele rechtbank of het Hof van Beroep, zal dit in de nieuwe regeling niet meer mogelijk zijn. Het uitbrengen van de dagvaarding stopt de verjaring. Definitief.
Bovenstaande is wellicht de meest ingrijpende wijziging, maar de nieuwe wet regelt ook meer. Zo wordt voorzien in een verlenging van de verjaringstermijnen, en wordt de stuiting van de verjaring afgeschaft en schorsing van de verjaring verder beperkt.
1. Nieuw eindpunt verjaringstermijnen:
Op 9 april 2024 werd middels art.23 V.T.Sv. uiterst betekeningsvol ‘nieuw eindpunt’ voor de verjaring in strafzaken ingevoerd.
Daar waar voorheen de verjaring pas stopte wanneer er een eindvonnis-of arrest was, sopt de verjaring nu bij “aanhangigmaking” bij een vonnisgerecht. Zodra de strafzaak “ingespannen is” bij de bodemrechter door een rechtstreekse dagvaarding of door een verwijzing door de raadkamer stopt de verjaring van de strafvordering te lopen.
Een vordering tot gerechtelijk onderzoek door de onderzoeksrechter, of aanhangigmaking is bij de raadkamer voor regeling van de rechtspleging, is geen aanhangigmaking bij de bodemrechter in deze nieuwe regeling. Alsdan zal de verjaring dus nog lopen.
2. Afschaffing Stuiting:
De meest voorkomende stuitingsdaad in de huidige regeling was ‘het stellen van een daad van onderzoek’ door de onderzoekende of vervolgende partij.
Daarbij valt op dat zo ongeveer elke daad die van dicht of van ver leek op een onderzoekshandeling kon volstaan om de verjaring te stuiten. Het opstellen van een eenvoudig PV dat ‘de verdachte niet thuis kon worden aangetroffen’, bvb ….
Wanneer dergelijke mineure ‘daad van onderzoek werd gesteld binnen verjaringstermijn waren de gevolgen wel verstrekkend: de verjaringstermijn werd verleng met dezelfde termijn als de initiële termijn ( een verdubbeling dus).
Dat dat zo gemakkelijk kon, was vanzelfsprekend de onderzoekers en de vervolgers in ons land niet ontgaan, en er werd zoveel gebruik van gemaakt van dergelijke ‘bijkomende daden van onderzoek’ dat het systeem van de verjaring van de strafvordering ermee ondergraven werd.
Gedaan dus met dit systeem, zegt de wetgever nu. Geen verlengingen meer door ‘het stellen van daden van onderzoek’, maar als tegengewicht wordt de verjaringstermijn dan wel verlengd ( cfr infra).
Hulde aan de wetgever hiervoor, die een coherent en logisch nieuw systeem vooropstelt, eerder dan vast te houden aan de ‘Vlaamse koterij” die de regeling tot n u toe toch wel genoemd mocht worden ….
3. Inperking Schorsing:
Ook aangaande de schorsing van de verjaring kiest de wetgever voor een coherent en logisch nieuw systeem en schaft zij verc hillende ‘schorsingronden af ( bvb de schorsing van de tijdens een verzoek tot bijkomend onderzoek overeenkolmstig art.61 quinquies).
De Nieuwe Wet verwijdert alle schorsingsgronden, behalve het ‘wettelijk beletsel’( wanneer het uitoefenen van de strafvordering niet mogelijk is), alsook de schorsing gedurende onderhandelingen voor een minnelijke schikking (art. 216bis, §1, lid 4 Sv.) of een strafbemiddeling (art. 216ter, § 1, lid 4 Sv.). Die laatste 2 behouden schorsingsgronden kaderen wellicht in de wens van de wetgever ( en het Openbaar Ministerie) om tot een meer collaboratieve werking van het strafecht te komen.
4. Verlenging Verjaringstermijnen:
De wetgever voert een meer eenvoudig systeem in van verjaringstermijnen die zullen afhangen van de hoogte van de wettelijke maximumstraf van het misdrijf waarvoor men vervolgd wordt.
Dat is te verkiezen, nu de huidige regeling in eerste instantie afhing van de vraag het het vervolgde feit een overtreding, dan wel een wanbedrijf, dan wel een misdaad betrof. Daarnaast kon ook het soort misdrijf waarvoor len vervolgd werd invloed hebben op de vigerende verjaringstermijn ( bvb ‘terro misdrijven’). Tenslotte – vooral in zedenzaken- kon ook de hoedanigheid van het slachtoffer invloed hebben op de verjaringstermijn ( meerderjarig ? minderjarig ?). Een kluwen dus, die veel onzekerheid liet en waarover veel discussies ontstonden voor Hoven en rechtbanken.
De lengte van de verjaringstermijn is nu heel eenduidig vastgelegd. Wanneer de maximumstraf levenslang is, is de verjaringstermijn 30 jaar. Is de maximumstraf 20 tot 30 jaar opsluiting, dan bedraagt deze termijn 20 jaar. Bij 5-20 jaar opsluiting is de termijn 15 jaar.
Voormelde regeling betekent een aanzienlijk verlenging van de verjaringstermijnen, wat verantwoord kan worden doordat de stuiting van de termijn wordt afgeschaft en de schorsing van de verjaring de facto ook zo goed als.
5. Nieuwe Sanctie Overschrijding Redelijke Termijn:
Vanaf het aanhangig maken van een zaak bij het vonnisgerecht, kan ze niet meer verjaren. Natuurlijk kan er ook in deze laatste face ( de fase voor de rechtbank) onnodig lang gedraald en getreuzeld worden ( of men kan geconfronteerd worden met gerechtelijke achterstand en personeelstekort.
Om deze reden voorziet de wet nu (in artikel 27 V.T.Sv.) uitdrukkelijk in de mogelijkheid voor de rechter om de strafvordering vervallen te verklaren. Gelet op de zwaarwichtigheid van deze sanctie, kan het wel enkel ingeval van “zeer zwaarwichtige miskenning van de redelijke termijn”. Vraag is of dit in de realiteit vaak zal voorvallen, nu de rechter voor wiens rechtbank één en ander te lang heeft aangesleept dan zelf zou moeten oordelen tot een zeer zwaarwichtige miskenning van de redelijke termijn…..
Voorheen kan de strafvordering ook wel vervallen verklaard worden, maar dan enkel gekoppeld aan een onherstelbare schending van de rechten van verdediging. Die koppeling wordt dus losgelaten in de wet, om de rechter zo een breder arsenaal van mogelijkheden te geven, nu de verjaring niet meer kan intreden voor het vonnisgerecht.
6. Inwerkingtreding:
De nieuwe verjaringswet is verschenen in het Belgische Staatsblad op 18 april 2024 en treedt dus in werking de tiende dag na publicatie, nl. op 28 april.
Overgangsbepalingen werden -opmerkelijk genoeg – niet voorzien.
Gelet op het gegeven dat het een regeling van procedurele aard is, zal men dus wellicht in de zaken die niet verjaard waren op 28.04.2024 de verjaring opnieuw moeten berekenen in functie van de nieuwe (en langere) verjaringstermijn.
Nog concreter: in geen enkele van de zaken die reeds aanhangig zijn op 28.04.2024 zal nog een verjaring kunnen worden vastgesteld ….